Definitie : grootspraak
grootspraak
groot|spraak
de -woord
grootspraak : uitleg
Grootspraak is het gebruik van overdreven taal om indruk te maken op anderen. Het is een vorm van opscheppen waarbij iemand zichzelf of zijn prestaties opblaast.
grootspraak
Type: zelfstandig naamwoord
- Synoniem van grootspraak: branie
- Synoniem van grootspraak: bravoure
- Synoniem van grootspraak: dikdoenerij
- Synoniem van grootspraak: gebluf
- Synoniem van grootspraak: gebral
- Synoniem van grootspraak: gepoch
- Synoniem van grootspraak: opschepperij
- Synoniem van grootspraak: snoeverij
- Synoniem van grootspraak: gasconnade
- Synoniem van grootspraak: magniloquentie
Voorbeelden
- grootspraak: Afelium
- grootspraak: Blague
- grootspraak: Bluf
- grootspraak: Branie
- grootspraak: Dikdoenerij
- grootspraak: Gasconnade
- grootspraak: Gebluf
- grootspraak: Gepoch
- grootspraak: Gezwets
- grootspraak: Jactantie
- grootspraak: Lef
- grootspraak: Magniloquentie
- grootspraak: Opschepperij
- grootspraak: Opsnijderij
- grootspraak: Ostentatie
- grootspraak: Overdrijverij
- grootspraak: Pocherij
- grootspraak: Renommage
- grootspraak: Roem
- grootspraak: Snoeverij
- grootspraak: Vanterie
- grootspraak: Zwetserij